Historische vereniging Bunscote

Artikelen

Stadsrechten

Wanneer Bunschoten stadsrechten heeft verkregen, is niet duidelijk. Er is een archiefstuk uit 1300 waarin van de stad Bunschoten wordt gesproken, maar dat is volgens de deskundigen een schrijffout. Wel betrouwbaar lijkt een vermelding van Bunschoten als stad uit 1355. De stadsbrief van bisschop Floris van Wevelinckhoven van 11 augustus 1383 spreekt trouwens over de stad Bunschoten als over een reeds bestaande situatie. Vermoedelijk heeft Bunschoten, net als de andere Eemlandse dorpen, in het tweede kwart van die eeuw stadsrechten verkregen en heeft bisschop Floris in 1383 dus geen stadsrechten verleend, maar bevestigd wat al zo' n halve eeuw bestond. De stadsbrief van 1383 bevat duidelijke aanwijzingen waarom Bunschoten op die stadsrechten was gesteld en waarom de bisschop als landsheer van het Sticht Utrecht bereid was die te erkennen. Voor de bisschop ging het om een duidelijke regeling van de bestuurlijke verhoudingen die tevens een aantrekkelijke financiële kant bezat. 'Onse goede lude uut onser stat van Bunscoten' betaalden de bisschop immers 'een zeker summe van ghelde' en beloofden hem voorts de regelmatige betaling van een aantal belastingen en heffingen, waaronder 1/3 van de Bunschoter bruggetol en van de opgelegde boetes. Een door de bisschop aangestelde schout zou voor de handhaving van die bisschoppelijke rechten zorg dragen. Hij moest echter tevens burger van Bunschoten zijn of worden en ook de stadsrechten handhaven. Het schoutambt werd weldra feitelijk erfelijk en de schouten zullen zich vermoedelijk minstens zoveel aan Bunschoten als aan de bisschop verbonden gevoeld hebben.

Stadsbrief Bunschoten 1383

Stadsbrief van Bunschoten - 1383.

Wat de Bunschoters voor hun financiële offers terug ontvingen was een zekere erkenning dat ze meetelden, zeker in Eemland, maar ook in wijder verband: in 1386 woonde de Bunschoter schout zelfs de vergadering van de Staten van Utrecht bij! Maar het belangrijkste was natuurlijk: de erkenning van het zelfbestuur der Bunschoter geburen. Het recht tot aanwijzing van burgemeester, schepenen en raden was aanvankelijk tot een kleine kring beperkt maar werd in 1414 uitgebreid. Uit de stukken weten we, hoe van toen af hun verkiezing toeging. leder jaar op Dertienavond (de dag voor Driekoningen, 5 januari dus) moesten alle gezinshoofden-grondeigenaren boven de zestien jaar in de N.H. kerk bijeenkomen; elk moest een lot trekken en wie een speciaal gemerkt exemplaar trok, was daarbij aangewezen tot schepen of raadslid; een zekere evenredige verdeling over de diverse delen van het Bunschoter grondgebied werd daarbij in acht genomen. De zo gekozen twaalf schepenen en negen raadsleden trokken dan "opterstede huys van Bunscoten" en kozen daar een burgemeester "uut der gemeenten" en wel die man "die hem dan duncket der stede van Bunscoten nutste en orberlixste (=geschiktst) (te) wesen"; hij werd terstond door zijn voorganger beëdigd.

Deze zeer democratische bestuursverkiezing kende natuurlijk wel enkele voor die tijden typerende beperkingen. De kiezers moesten Bunschoter grondbezitters zijn en de gekozenen moesten aan bepaalde welstandsvereisten voldoen: een burgemeester of schepen moest voor minstens 600 gulden gegoed zijn en een tenminste vierjarige hengst berijden. Tegenover rechten stonden ook plichten: wie zonder noodzaak de verkiezingsbijeenkomst naliet bij te wonen werd beboet, wie zijn verkiezing niet aanvaardde eveneens. De taak van burgemeester, schepenen en raden bestond uiteraard uit de handhaving van vrede, orde en recht. Allereerst ook in materiële zin: zij hielden schouw van dijken en wegen en ordonneerden zo nodig herstelwerkzaamheden of de betaling daarvoor. Naar rato van hun rijkdom sloegen zij ook zichzelf en de overige burgers aan wanneer de stad geld nodig had of er belasting moest worden opgebracht. Bij brand, watersnood of "noit van vyanden" lieten ze de kerkklok luiden en wee de vrije Bunschoter die het dan liet afweten: een zware boete wachtte hem.